Verplichtingen van de schipper |
Olie- en vethoudend afval mag al enige jaren niet vanaf schepen in de vaarweg geloosd worden. Het moet worden ingezameld en afgegeven aan de wal.
Mocht door bijvoorbeeld averij toch worden geloosd, dan dient men onmiddellijk de dichtsbijzijnde bevoegde autoriteit te waarschuwen.
Het afval dat aan boord vrijkomt, dient gescheiden in daarvoor bestemde reservoirs te worden opgeslagen.
De reservoirs dienen zo geplaatst te zijn dat lekkage direct kan worden opgemerkt en gestopt.
Het is verboden om reservoirs los aan dek te plaatsen en afval te verbranden.
Reinigingsmiddelen, die water en olie zodanig vermengen dat deze niet meer te scheiden zijn, mogen niet worden gebruikt.
Afhankelijk van de mate waarin afval ontstaat, dient het regelmatig aan een erkende ontvangstvoorziening te worden afgegeven. Hiervan wordt aantekening gemaakt in een geldig olieafgifteboekje, dat ieder gemotoriseerd vaartuig aan boord dient te hebben.
De schipper is verplicht een
verwijderingsbijdrage te betalen op basis van het volume gebunkerde gasolie (aan een temperatuur van 15°).
Welke vaartuigen vallen onder Deel A? |
Deel A van het verdrag bepaalt dus hoe men moet omgaan met olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval en regelt de financiering van de inzameling en verdere verwijdering.
Deze regels gelden voor
vaartuigen en drijvende werktuigen die overwegend bestemd zijn voor
beroepsmatig gebruik op binnenwateren en waarvan de hoofd- en/of hulpmotoren, met uitzondering van de ankerliermotoren,
accijnsvrije gasolie verbruiken.
Voor al deze schepen of werktuigen worden door de bevoegde instanties nl. de FOD Mobiliteit en Vervoer,
olieafgifteboekjes uitgegeven. Iedere schipper kan dan
zonder directe betaling van het afvalinzamelnetwerk gebruik maken om oliehoudende afvalstoffen af te geven, wanneer men zich houdt aan de afgiftevoorwaarden die in het betreffende land gelden.
Hoeveel bedraagt de bijdrage en hoeveel is er nodig? |
Er is gekozen voor een systeem van
indirecte financiering.
Dat wil zeggen dat niet betaald hoeft te worden bij de afgifte van afval, maar voordat de afgifte plaatsvindt.
De bijdrage dient te worden voldaan direct na de levering van gasolie en is berekend
op basis van het geleverde volume.
Er wordt jaarlijks ongeveer 1,2 miljoen m³ aan de binnenvaart verkocht, dus komt er 10 miljoen euro beschikbaar. Of dat bedrag voldoende is om de kosten van ontvangst en verdere verwijdering van het oliehoudend afval afkomstig van de Europese binnenvaart te betalen, is eveneens onduidelijk.
De bijdrage is vastgesteld op
€ 10,00 (excl. BTW) per 1000 liter gebunkerde accijnsvrije gasolie en moet betaald worden vanaf
1 januari 2023. De hoogte van de verwijderingsbijdrage zal worden geëvalueerd en zonodig aangepast mits akkoord van de aangesloten lidstaten bij het Verdrag.
De binnenvaartondernemers kunnen echter het niveau van de kosten zelf beïnvloeden. De vastgestelde bijdrage is immers een inschatting om de kosten van ontvangst en afvoer van oliehoudend afval te dekken. Wanneer er minder afval wordt geproduceerd en men verstandig en dus efficiënt het afval afgeeft, zou de verwijderingsbijdrage lager kunnen zijn.
Deze vorm van financiering beantwoordt aan het algemeen uitgangspunt van het Verdrag : nl. de vervuiler draagt de kosten. Het geeft ook invulling aan een belangrijk doel van het Verdrag, nl. het voorkomen van het ontstaan van afval ter bescherming van de waterkwaliteit en het leefmilieu.
In België kunnen de scheepsexploitanten die vrijgesteld zijn van BTW zoals bedoeld in art. 42 §1, eerste lid, 4° van het Wetb. BTW door middel van de vergunning ET 100.967 tevens vrijgesteld worden van de BTW op de verwijderingsbijdrage. Om deze vrijstelling te bekomen, dienen zij een kopie van bovenvermelde vergunning alsmede eenmalig de voorziene bestelbon op te sturen naar het ITB.